Gastbijdrage van Zjef Naaijkens
De muziek van RK Veulpoepers BV
In de jaren zeventig is de folk in Nederland inderdaad ‘folky’: zijige liedjes, troubadourderig, klompendansen en zakdoekje leggen. Als de muzikanten uit Hilvarenbeek op een festival in die slome setting het podium beklimmen met een echt drumstel en een basgitaar dan slaat prompt de vlam in de pan. Mensen springen op, gaan dansen en springen, zingen mee en hebben in ieder geval veel plezier. Het repertoire van de Veulpoepers is behalve swingend en opwekkend dan ook heel veelzijdig en divers.
In 1973 start de groep als het Groot Brabants Volksorkest in steeds wisselende samenstelling en omvang. Zjef Naaijkens begint ermee in zijn eentje ballades van de hand van zijn vader en later van hemzelf te zingen op het biljart of bij een kampvuur. Bij vlagen wordt hij bijgestaan en begeleid door Jacques de Kort op accordeon of Dirk Broere op gitaar of door beiden. Op lange zondagmiddagen wordt er muziek gemaakt op het Vrijthof, het plein midden in hun dorp Hilvarenbeek waar later de Bikse Fiste zullen komen en waar voorheen de Groot-Kempische Cultuurdagen werden gehouden. Vrienden, broers en zussen en anderen gaan meejammen en soms spelen er wel 25 mensen mee.
Dit duurt tot 1976, dan vindt er een fusie plaats met de symfonische jazzrockgroep Mosterd en gaat de groep verder met tien mensen op het podium. De lokale omstandigheden zoals woningnood en jongerenwerk vormen vaak de aanleiding om teksten over te schrijven. Het repertoire dijt gestaag uit. Hoewel er in eigen land verwantschap wordt gevoeld met Bots, Klein Orkest, Wannes Raps en Fungus komt de meeste inspiratie voor de muziek van de Veulpoepers niet uit de polder, maar eerder uit het buitenland en dan vooral Groot-Brittannië, België, Frankrijk en Italië.
Vakantiereizen als tournees van het muziekgezelschap brengen veel contacten met andere muzikanten en doelgroepen. Er wordt dan – gevraagd of op eigen initiatief – muziek gemaakt op straten, pleinen, markten, kermissen en terrassen. In kastelen, kinderdorpen en voor de communistische partij in Italië, voor De Rooie Vaan in Antwerpen, op lavendeloogstfeesten in de Ardêche en in steegjes in Parijs waar geld hoog uit de ramen gegooid wordt. Het levert een enthousiast en gevarieerd publiek op en een navenant repertoire.
Bij het pauselijk paleis in Avignon vindt op de binnenplaats een prestigieuze theatervoorstelling plaats en de organisatie komt vragen of de Veulpoepers even willen wachten met spelen tot haar publiek binnen is: ze blijven nu allemaal hangen bij dat rare orkestje dat buiten de dikke muren staat te spelen…
Op deze manier en op die locaties muziek maken leidt nogal eens (naast conflicten met de sterke arm) tot kennismaken en samenspelen met andere, plaatselijke muzikanten en komt het tot culturele uitwisselingen. De band nodigt hen uit om in Nederland te komen spelen en regelt een tourtje. Overnachten gebeurt vaak in het Veulpoepershuis in Tilburg, waar ook gelegenheid is om samen muziek te maken en op te nemen. Dat kan zowel echte Hongaarse folkloristische akoestische muziek van Muszikasz zijn of uit hetzelfde land een keiharde punkband als Ural Beat. Het nummer Troostlied is er een resultaat van. Van de Italiaanse strijdcultuur blijkt Vader Abraham al Banierra Rossa gekaapt te hebben maar er blijft nog genoeg over, zoals te horen is in Quatro Stagioni. Ook de Franse volksmuziek is een dankbare bron voor Terrorist, Kierewiet en Makrobionies. Zelfs het verre Jamaica levert een bijdrage: Take Five van Dave Brubeck verandert in Takey Four na het nuttigen van een doos rumbonen en het belangrijkste tuinproduct van dat tropische eiland, de ganja.
De invloed van Vlaamse muziek kan nauwelijks overschat worden in de nummers van Rum, Jan de Wilde en de Kadullen. Met Walter de Buck, De Lochte Genteneers en de Gentse Fieste ontstaat een bijzondere band als bij de uitwisselingen de wederzijdse drankvoorraad steeds helemaal wordt weggewerkt. Het arrangement van het oerhollandse Twee Emmertjes komt vreemd genoeg van de Vlaamse troubadour Marc de Vos en is in feite een bewerking van Drunken
Sailor.
Paul Elbers -tevens dirigent van De Fanfare van de Eeuwigdurende Bijstand- tekent voor de meeste eigen composities en arrangementen. Hij is het ook die een ijzeren discipline bij de band afdwingt om elke woensdagavond te repeteren, afzeggen was geen optie. Zijn opleiding als organist in de kloosterkapel en als begeleider van balletlessen op de muziekschool zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Hij weet de twee muzikale werkelijkheden van jazzrock en boerenfunk binnen de Veulpoepers aaneen te smeden. Het spelniveau stijgt drastisch maar het blijft toch al met al een ongeregeld zootje van muzikanten die het vooral voor hun plezier doen. Want betaald worden ze immers niet, ze doen het als vrijwilliger voor de stichting.
Recente reacties