Dooi

weerberichtJean-Paul Korst heeft een enorme passie: het weer. Behalve op zijn eigen weerblog, is hij weerman voor onder andere het weekblad Groot Eindhoven en Radio MagnifiQue.

 

Deze week staat in het teken van dooi, want op deze maandag heeft de vorst ons land om 12.30 uur verlaten toen in Maastricht het kwik +0,1ºC aanwees. Voor het eerst sinds zaterdagavond 28 januari is dus het hele land weer vorstvrij. In het midden, westen en noorden was het rond het middaguur plaatselijk al zo’n 5 graden. Voor de rest van de week is het zo’n 5 tot 7 graden en in de nacht rond het vriespunt. Elke ochtend is er kans op gladheid.

Het dooit, De ijsblok op de Heuvel vorig jaar aan het smelten

Na een flinke vorstperiode zit de vorst meestal nog een hele tijd in de grond, waardoor het aan het aardoppervlak bij helder weer in de nacht weer snel kan vriezen. Deze verraderlijke vorm van gladheid, die zeer plotseling kan optreden, wordt opvriezing genoemd. De weggebruiker dient dus ook na de vorstperiode bedacht te zijn op gladheid of mist. In het midden van Brabant heeft het deze maand tot de 12e op 9 nachten streng gevroren (minstens -10 graden) en werden er 11 ijsdagen geteld. De koudste nachten waren 4, 5 en 7 februari toen de temperatuur in Gilze-Rijen tot onder de -15 graden zakte. De laagste temperatuur was -17,4°C en dat is zeer strenge vorst. De dag van 7 februari was de koudste dag toen het kwik in de middag niet hoger uitkwam dan -6,3°C in Berkel-Enschot. De gemiddelde nachttemperatuur kwam in de regio Tilburg (periode 1-12 februari) uit op -11,9°C en in de middag was dat gemiddeld -3,1°C. Door deze extreme kou zit de vorst dan ook erg diep in de grond. Zodra het in de nacht maar even opklaart gaat het meteen weer vriezen.

Het begrip “dooi” wordt door het KNMI alleen gebruikt na een vorstperiode tot ongeveer één etmaal na het einde van de vorst. Eventueel wordt daarna nog gesproken van aanhoudende- of doorzettende dooi. Loopt de temperatuur niet verder op dan 4 graden boven het vriespunt, dan wordt dat lichte dooi genoemd. Dooi kan risico’s meebrengen voor het verkeer, niet alleen door de kans op sneeuw of ijzel, maar ook vanwege de grote kans op mist of gladheid. Vooral bij aarzelende dooi kan dat problemen opleveren. In het overgangsgebied met de zachtere lucht kan zich een neerslaggebied vormen en afhankelijk van de snelheid waarmee de dooi intreedt kan er eerst sneeuw vallen, die overgaat in natte sneeuw (dikkere vlokken) of regen.

Zet de dooi niet door dan kan de neerslag opnieuw in sneeuw overgaan. Bij een snelle dooi-inval begint het vaak meteen te regenen, waarbij de druppels in de vrieslucht of op het aardoppervlak bevriezen. In de weerberichten wordt dit ijzel genoemd. Voor het wegverkeer is dat heel gevaarlijk: een geringe hoeveelheid regen kan onder deze omstandigheden de wegen al zeer glad maken.

Wanneer de zachtere lucht over het koudere aardoppervlak, een smeltende ijsvlakte of een sneeuwlaag stroomt, vormt zich door afkoeling mist. Bij invallende dooi wordt het zicht slechter en kan dichte tot zeer dichte mist met een zicht van minder dan 50 meter ontstaan. Dooimist ontstaat bij aanvoer van zachte lucht, zodat het bij deze vorm van mist ook behoorlijk kan waaien. Langs de oevers van het IJsselmeer, waar de lucht wordt aangevoerd over een ijsvlakte kan het nog dagen na het eind van de vorstperiode mistig zijn en blijft ook de temperatuur lager dan elders in het land. Wanneer het bovendien hard waait gaat het ijs kruien.

Dooi kan risico’s opleveren voor het verkeer, niet alleen door neerslag, maar ook vanwege de grote kans op gladheid of mist. In zachtere lucht die over het koudere aardoppervlak, een smeltende ijsvlakte of een sneeuwlaag stroomt, kan door afkoeling gemakkelijk mist ontstaan. Dooimist ontstaat bij aanvoer van zachte lucht, zodat het bij deze vorm van mist ook behoorlijk kan waaien.

In een standvastige vorstperiode wordt de kou meestal vanuit oostelijke richtingen aangevoerd. De oostenwind waait aan de zuidkant van een hogedrukgebied boven Scandinavië. In koude winters is dat hogedrukgebied hardnekkig en blokkeert het de weg voor lagedrukgebieden vanaf de Oceaan. Depressies die naar West-Europa opdringen buigen dan naar het zuidoosten of noorden af en bereiken ons niet.

Soms dringt de voorste bewolking nog tot ons land door, maar valt de neerslag alleen ten westen en zuiden van ons. In strenge winters kan dat weken achtereen zo doorgaan, waardoor het in Zuid-Europa flink regent. Afhankelijk van de koers en activiteit van de depressies delen ook Ierland, de Britse Eilanden, België en Frankrijk in het slechte weer met sneeuw, ijzel of regen.

Zachte lucht ten zuiden en zuidwesten van de depressies kan ons dan niet bereiken en de vorst houdt aan. Door de grotere verschillen in luchtdruk die ontstaan als het lagedrukgebied in de buurt komt, neemt de oostenwind vaak toe waardoor het bij ons juist nog kouder wordt. Alleen lagedrukgebieden die een meer noordelijke koers volgen en bijvoorbeeld boven de Noordzee terecht komen kunnen de vorst uit ons land verdrijven.

De exacte koers en de activiteit van een depressie bepalen samen of de dooiaanval lukt of niet. Ten noorden van de depressie waait een koude oostenwind en sneeuwt het meestal. Ten zuiden van de depressie waait de wind echter uit het westen en regent het. Trekt de kern van zo’n dooidepressie nu dwars over het midden van ons land dan sneeuwt het in het noorden en regent het in het zuiden. Een depressiekoers over België levert in ons hele land sneeuw waarbij de oostenwind flink kan aantrekken. Trekken storingen en fronten vanuit het noordwesten over ons land dan leidt dat vaak tot snelle dooi en geeft de neerslag bij een dooiaanval op de bevroren ondergrond eerst nog aanleiding tot ijzel of gaat verder landinwaarts tijdelijk over in (natte)sneeuw.

In het overgangsgebied met de zachtere lucht kan zich een neerslaggebied vormen en afhankelijk van de snelheid waarmee de dooi intreedt kan er eerst sneeuw vallen, die overgaat in natte sneeuw (dikkere vlokken) of regen. Zet de dooi niet door dan kan de neerslag opnieuw in sneeuw overgaan. Bij een snelle dooi-inval begint het vaak meteen te regenen, waarbij de druppels in de vrieslucht of op het aardoppervlak bevriezen. In de weerberichten wordt dit ijzel genoemd. Voor het wegverkeer is dat heel gevaarlijk: een geringe hoeveelheid regen kan onder deze omstandigheden de wegen al zeer glad maken.

Wanneer de zachtere lucht over het koudere aardoppervlak, een smeltende ijsvlakte of een sneeuwlaag stroomt, vormt zich door afkoeling mist. Bij invallende dooi wordt het zicht slechter en kan dichte tot zeer dichte mist met een zicht van minder dan 50 meter ontstaan. Dooimist ontstaat bij aanvoer van zachte lucht, zodat het bij deze vorm van mist ook behoorlijk kan waaien. Langs de oevers van het IJsselmeer, waar de lucht wordt aangevoerd over een ijsvlakte kan het nog dagen na het eind van de vorstperiode mistig zijn en blijft ook de temperatuur lager dan elders in het land. Wanneer het bovendien hard waait gaat het ijs kruien.

De computermodellen bereken dagen tevoren de koers van zo’n storing, maar de uiteindelijk baan kan best honderd kilometer zuidelijker of noordelijker liggen. Door een kleine afwijking van die koers kan het weer bij ons heel anders uitpakken: het kan letterlijk blijven vriezen of (snel) gaan dooien. Alle vormen van neerslag zijn mogelijk en het is vaak moeilijk op termijn aan te geven of het sneeuw, ijzel of regen wordt. De kans op gladheid is in elk geval groot en u doet er zeker bij een aangekondigde dooiaanval verstandig aan de actuele weer- en verkeersinformatie goed te volgen.

Bron: KNMI, Jan Visser en Jean-Paul Korst

13 februari 2012

Geef een reactie