Het koningschap, de wetgeving, de schoonheid… en de welvaart

Bronzen uitgaansleed

De koning wendde zijn gezicht
bij dageraad, een onvolmaakte,
tot hen die op zijn voeten braakten.
Zijn sokkel lag in morsig licht.

‘Welnu’, sprak hij, ‘ik ben verplicht
om hen die dit genoegen smaakten
en elke vorm van kuisheid laakten
te eren met een groots gedicht.’

Poëtisch als hij was trok hij
zijn koninklijk verhulde deel;
er klaterde een stroom langszij.

Sindsdien treft hem nooit gekrakeel
en staart hij weer -verlost en vrij-
over de Heuvel, zijn juweel.

Karin van Spaandonk, oktober 2008

Geef een reactie