Er was eens een wijkcentrum …

Er was eens een wijkcentrum, in een oude wijk niet ver van het centrum van de stad, waar de bewoners al jaren met veel plezier hun vrije tijd spendeerden. Je kon er biljarten, meedoen met gymnastiek, of gewoon even een biertje drinken op het terras. En voor de vele ouderen in de buurt werden er gezellige activiteiten georganiseerd en jaarlijks was er een Carnavalsfeest, en een Sinterklaasmiddag en ook nog een Kerstdiner. Het was er goed toeven. Ook de wijkraad vond er onderdak, evenals vele verenigingen en clubjes.

wijkcentrumHet bestuur van de stad vond het echter maar ouderwets en wilde iets nieuws, iets moois om mee te pronken. De 21e eeuw was immers al enkele jaren oud en de stad moest met haar tijd mee. Er moesten nieuwe wijkcentra komen; hele grote waar ook een school in kon, en een verpleegkundige en nog veel meer. Met trots bouwde en bouwde het stadsbestuur, tot er in elk deel van de stad een prachtig, modern gebouw stond.

Een beetje duur waren die mooie gebouwen wel. Maar ach, niemand hoefde toch te weten dat ze zelfs ietsje duurder waren dan gehoopt? Want het tij zat het stadsbestuur mee: in het hele land moesten gemeentebesturen bezuinigen en dus ook in deze stad. De oplossing diende zich haast vanzelf aan: de oude wijkcentra konden dicht, want er waren immers mooie nieuwe en die moesten ook betaald worden. Zo gezegd, zo gedaan.

buurtDe buurtbewoners van het oude wijkcentrum dachten daar echter heel anders over, zij wilden hun wijkcentrum niet kwijt. Het nieuwe wijkcentrum vonden ze maar niks: te duur, te ver weg en ongezellig. In het oude wijkcentrum staken de buurtbewoners de koppen bij elkaar en bedachten een plan: zij zouden hun wijkcentrum zelf wel gaan runnen en het stadsbestuur mocht haar subsidie voortaan houden. En er kwam een nieuw bestuur, dat alles op alles ging zetten om samen met de wijkbewoners het wijkcentrum te kopen, zodat de gemeente er niks meer over te zeggen had. Ze konden het zelf.

Het stadsbestuur schrok ervan en zag dit plan van de buurtbewoners niet zitten. De grond van het wijkcentrum was duur en eigenlijk had zij het al aan een koper beloofd dat deze het misschien voor een mooie prijs kon overnemen. En bovendien, het stadsbestuur had net voor veel geld een stuk grond gekocht, vlakbij het oude wijkcentrum, waar iets moois zou moeten komen. Liefst een stoer stadion voor muziek, sport en congressen, iets bijzonders en moderns waar mensen uit het hele land naar zouden komen kijken.

De buurtbewoners lieten zich echter niet van de wijs brengen en hielden voet bij stuk. Er kwamen steeds meer mensen bij die steeds meer activiteiten organiseerden en het wijkcentrum beleefde gouden tijden. Nog nooit had het zo goed gedraaid. Mensen uit het hele land kwamen kijken en kranten schreven er over hoe de buurtbewoners zelf hun eigen wijkcentrum overeind wisten te houden. Ineens was het wijkcentrum een voorbeeld geworden van burgerinitiatief en iedereen was lovend.

bestuurHet stadsbestuur kon hier niet tegenop; en kon de verkoop van het gebouw aan de buurtbewoners niet meer tegenhouden. Na jarenlang vijven en zessen, waarbij vele buurtbewoners, maar ook sympathisanten uit de hele stad, hun spaargeld aanspraken om het aankoopbedrag bij elkaar te brengen, verkocht het stadsbestuur het oude wijkcentrum aan de buurtbewoners. Het doel was bereikt.

Niet veel later kwam er een nieuw stadsbestuur. De wethouder van de grootste partij was er maar wat trots op, dat hij iets mocht gaan doen aan het nog altijd braak liggende stuk grond waar het stadsbestuur zo graag iets moois wilde bouwen. Hiermee kon hij naam maken en misschien kon hij dan wel, als er weer verkiezingen zouden komen, minister worden! Maar het geld was op en een rijke investeerder was nog altijd niet gevonden.

Knarsetandend keek de wethouder met een scheef oog naar het oude wijkcentrum, waar de mensen nu zo gelukkig waren in hun eigen gebouw. Met zo’n goedlopend wijkcentrum zou het extra lastig worden om op zijn grote terrein iets te bouwen waar de mensen naartoe zouden willen komen. Burgers zijn lastig, ze wilden altijd iets anders dan het stadsbestuur. Burgerinitiatief, hij vond het maar niks, maar het was niet politiek correct om dat hardop te zeggen. Dat oude wijkcentrum, zo dicht bij zijn mooie, grote terrein, moest weg… Maar hoe?

De wethouder zag zijn kans toen het bestuur van het oude wijkcentrum besloot, dat zij plaats moest maken voor een nieuw bestuur. Hij had wel een paar goede vrienden die in het nieuwe bestuur konden van het wijkcentrum en hem konden helpen, van binnenuit. En als hij nou, geheel politiek correct en volgens de tijdgeest, een groepje burgers, liefst ook wat goede vrienden, zou vragen om iets moois te doen met zijn grote, braakliggende terrein, zodat er iets zou komen waarmee hij naam kon maken… Dan kon hij vol trots gaan pronken met de veren van de burgers en zij zouden er blij mee zijn. Dat was een idee!

Zo gezegd, zo gedaan. De wethouder benaderde zijn goede vriend, die gelukkig ook nog de baas was bij zijn eigen partij, en goed begreep wat hij wilde. De goede vriend werd de nieuwe voorzitter van het bestuur van het wijkcentrum; en hij zocht er nog wat goede vrienden bij. Liefst mensen die niet zoveel wisten van de historie van het oude wijkcentrum, die niet betrokken waren geweest bij de roerige tijden en die vooral goed op de kleintjes zouden letten. En die volgzaam genoeg waren om te doen wat hij wilde.

De nieuwe voorzitter kwijtte zich met verve van zijn taak. De meest actieve organisatoren van activiteiten maakte hij het leven zuur met laster en treitereitjes en bezoekers die ‘s avonds nog even een drankje kwamen drinken, wees hij de deur. Voortaan ging het wijkcentrum na 21.00 uur dicht en ook in het weekeinde bleef het gesloten. De vrijwilligers wist hij tot wanhoop te drijven, zodat zij één voor één elders hun participatietaak gingen vervullen en langzaam liep het wijkcentrum leeg. De lastigste buurtbewoners bleven toen nog over: de biljarters. Taaie oude mannen, die ondanks hun hoge leeftijd nog indrukwekkend veel vechtlust bezaten: en geld om rechtszaken mee te voeren. Maar ook daar wist de voorzitter wel wat op: hij vroeg het faillissement aan en het oude wijkcentrum sloot voorgoed de deuren en de buurtbewoners zagen hun spaargeld in lucht opgaan.

De wethouder was hiermee zeer in zijn nopjes. Terwijl zijn goede vriend langzamerhand het oude wijkcentrum van binnenuit om zeep hielp, had hij een aantal invloedrijke vrienden, waaronder ondernemers en mensen bij belangrijke organisaties, bij elkaar getrommeld en deze mensen, burgers(!), hadden een plan bedacht voor het grote, braakliggende terrein, waarmee hij naam kon maken!

Niet alleen hadden zij een sportbaan bedacht, en een speeltuin, en een grote vijver, maar zelfs ook een spiksplinternieuw gebouw! Een stoer en eigentijds gebouw waar activiteiten konden worden georganiseerd, en bijeenkomsten, en vergaderingen. Waar mensen wat konden komen drinken nadat zij hadden gesport, gespeeld of gewandeld.

Met trots opende hij enige tijd later het nieuwe gebouw, dat door de groep burgers was bedacht en welke hij op zijn naam kon zetten. Over een maand zouden de landelijke verkiezingen worden gehouden en het kon niet anders, of hij moest nu wel minister worden in het komende kabinet! Over de hoofden van de mensen die zich op het grote terrein hadden verzameld, heen, keek hij hoe de trein naar Den Haag het station uitreed, de trein waar hij binnenkort dagelijks in zou zitten.

waarom wordt de politieke partij die zich hier voor inzette om het wijkcentrum om zeep te helpen niet vernoemd. Dat wij ,de gewone weldenkende burger,weten op wie we NIET moeten stemmen

Sterk en goed geschreven. Chapeau! Het is niet onbekend, en ook niet gek, dat gemeenten worstelen met hun plaats, rol en gedrag in de onder veel druk langzaam vloeibaar wordende netwerk- en participatiesamenleving. Maar geef dan toe dat het ook die eigen worsteling is, misschien gevoed door onscherp geworden inlevingsvermogen en te weinig authentiek besef van de inzet die nodig is om dit soort vitale energie productief te maken, die ten grondslag ligt aan een spel waarin macht belangen weegt. Geef ruimte en respect, luister en vul aan, durf (waar dat kan) beleidsdoelen even vloeibaar te maken als de samenleving die je dient en word je bewust van de hosofobische mechanismen in je denken en doen. Maak hier nou maar eens de casus van waar je als gemeentelijk bestuur en organisatie heel, heel van gaat leren. Hoe? Door samen (onderstreept) koers te zoeken en te vinden. Nooit door enige vorm van doordrukverwijdering.

Geef een reactie