Toen kwamen ze voor mij…

column Martin Niemöller, Duits militair, lutherse theoloog en verzetsstrijder, schreef tijdens zijn gevangenschap (1937 – 1944) in concentratiekamp Dachau het volgende gedicht:

Martin Niemöller - Eerst kwamen ze voor de joden Toen de nazi’s de communisten arresteerden, heb ik gezwegen;

ik was immers geen communist.

 

Toen ze de sociaaldemocraten gevangenzetten, heb ik gezwegen;

ik was immers geen sociaaldemocraat.

 

Toen ze de vakbondsleden kwamen halen, heb ik niet geprotesteerd;

ik was immers geen vakbondslid.

 

Toen ze de Joden opsloten, heb ik niet geprotesteerd;

ik was immers geen Jood.

 

Toen ze mij kwamen halen

was er niemand meer, die nog protesteren kon.

Zwijgen, dat kunnen wij Nederlanders goed. Ja, u leest het goed. Natuurlijk sturen we dagelijks met z’n allen duizenden Twitter- en Facebookberichten het wereldwijde web op. We protesteren en klagen dat het een aard heeft. En logisch ook, aangezien de averij die onze overheid veroorzaakt in onze levens en huishoudens.

Kunnen onze ouderen nog wel worden verzorgd, kunnen we zelf nog de eindjes aan elkaar knopen, hoe moeten we de opleiding van onze kinderen betalen, hoeveel jaren moeten we nog werken voor we met pensioen mogen, hoeveel banen hebben we nodig voor de almaar stijgende vaste lasten. En dat is nog maar een klein deel van onze zorgen.

We vragen ons af of we een aanslag zullen gaan meemaken zoals in Parijs of Kopenhagen, omdat iemand het durft om een tekening te maken of een discussie te organiseren. Onze Tweede Kamer wordt tegenwoordig zwaarder bewaakt dan ooit, we leveren onze privé-gegevens in in ruil voor veiligheid die ons wordt beloofd, maar die nooit kan worden gegarandeerd.

Ondertussen loopt ons kabinet braaf als een luxe-hondje aan de leibanden van mevrouw Merkel en meneer Hollande om onze centjes van Griekenland terug te vragen aan meneer Tsipras, die in klare taal zijn middelvinger opsteekt tegen de boze 18 mede-Eurolanden omdat hij allang een deal met China en Rusland heeft gesloten….

Met zoveel problemen om ons heen, waarvan we de reikwijdte en betekenis nog niet of nauwelijks kunnen bevatten, lijkt het alsof we oorverdovend lamgeslagen zijn en dat met ons gezamenlijk gekrakeel willen verhullen. We maken ons druk om wie de auditie-show ‘Bloed, Zweet & Tranen’ zal winnen en of de Boer zijn vrouw vindt… We houden ons liever bezig met stompzinnigheid om maar vooral niet na te hoeven denken over de ‘Grote Problemen van de Wereld’, want de angst slaat ons om het hart, terwijl we heel hard roepen: “Nee hoor, ik ben niet bang, kijk maar ik doe heel gewoon.”

Beste lezer, ik geef het hier gewoon toe: Ik ben wel bang.

En hetgeen me nog het meest de stuipen op het lijf jaagt, wat me meer dan al het andere beangstigt, is de zwijgzaamheid van onze volksvertegenwoordigers. De leden van de gemeenteraden, de leden van de Provinciale Staten en de leden van de Tweede en Eerste Kamer. Niet dat ik verwacht dat deze dames en heren, die ooit vanwege hun idealen (mag ik hopen) voor de politiek hebben gekozen, alle problemen kunnen oplossen. Zeker niet. Maar ik verwacht wél van ze dat ze ons, u en mij, vertegenwoordigen. Dat ze hun mond open doen als ze het ergens niet mee eens zijn, dat ze vragen stellen aan de wethouders, Gedeputeerde Staten en aan de leden van het Kabinet. Want zij zijn het die de baas zijn in dit land, die ons bestuur moeten controleren. Zij zijn verantwoordelijk en wij, de burgers hebben hen gekozen om dit te doen zoals ze ons hebben beloofd.

Regelmatig kijk en luister ik mee als de leden van de Tilburgse gemeenteraad bijeen zitten om het bestuur (Wethouders en Burgemeester) van onze stad te controleren, en wat ik zie en hoor baart me zorgen en maakt me bang.

Weet u nog, toen u vroeger op school iets niet begreep en het niet durfde te vragen omdat u bang was dat u dom zou lijken? En dat u blij was dat een ander kind dezelfde vraag wel durfde te stellen? Hier doen de huidige raadsleden me regelmatig aan denken. Ze vragen niks. Ze gaan nauwelijks in discussie met elkaar of met een wethouder en slikken alles voor zoete koek.

“Wethouder, wat gebeurt er met gezinnen die uit hun huis worden gezet?”
“Wat gebeurt er met de mensen die door het zetten van een verkeerd kruisje hun uitkering verliezen?”
“Hoe gaat het met de ouderen en zieken die ineens geen hulp meer hebben?”
“Hoe gaat het met de kinderen die geen psycholoog meer zien omdat hun ouders het niet meer kunnen betalen?”
“Waarom worden er miljoenen uitgegeven aan nieuwe winkelgebieden, waarover we met een hamerslag beslissen, terwijl we uren kunnen praten over 5.000 euro voor een burgerinitiatief?”

Onze raadsleden hebben we nu bijna een jaar geleden gekozen en 29 van de 45 waren in maart 2014 nieuw. Natuurlijk is het even wennen, al die dossiers die al jaren lopen, al die procedures en vergaderingen. Maar na een jaar mag ik toch wel verwachten dat onze volksvertegenwoordigers de kunst onder de knie hebben, regelmatig hun stukken lezen en vooral doen wat ze hebben beloofd: ons vertegenwoordigen. Onze vragen stellen, onze standpunten naar voren brengen en vooral: ons bestuur controleren als een luis in de pels. Ik ben teleurgesteld in wat onze vertegenwoordigers er van terecht brengen en het maakt me bang… bang dat ook zij hun mond houden als het er écht op aan komt.

Op 18 maart mogen we weer naar de stembus, om nieuwe leden van de Brabantse Provinciale Staten te kiezen. Zullen we afspreken dat we naar de stembus gaan, iemand kiezen die ons bevalt, van welke partij maakt niet uit, en dat we hem of haar blijven herinneren aan zijn of haar belofte? Zullen we dan in één moeite door ook onze vertegenwoordigers in de gemeenteraad aan hun belofte blijven herinneren? Door hen aan te spreken, of te bellen, of te mailen als we een vraag hebben, of vinden dat zij voor ons moeten opkomen? Deze mensen zijn hier op de website van de gemeenteraad te vinden. Want als de politici niet naar de burgers komen, moeten de burgers maar naar de politici!

Op het gedicht van Martin Niemöller schieten me vandaag de dag regelmatig varianten te binnen, één ervan wil ik graag met u delen:

Eerst kwamen ze voor de ouderen
en ik zei niets
want ik was geen oudere

Toen kwamen ze voor de zieken
en ik zei niets
want ik was niet ziek

Toen kwamen ze voor de werklozen
en ik zei niets
want ik was niet werkloos

toen kwamen ze voor mij
en er was niemand meer over
die iets kon zeggen

Zo gaat dat gedicht helemaal niet. Zie Wikipedia.

Toen de nazi’s de communisten arresteerden, heb ik gezwegen;
ik was immers geen communist.

Toen ze de sociaaldemocraten gevangenzetten, heb ik gezwegen;
ik was immers geen sociaaldemocraat.

Toen ze de vakbondsleden kwamen halen, heb ik niet geprotesteerd;
ik was immers geen vakbondslid.

Toen ze de Joden opsloten, heb ik niet geprotesteerd;
ik was immers geen Jood.

Toen ze mij kwamen halen
was er niemand meer, die nog protesteren kon.

In een andere context nu passender dan ooit. wat je standpunt over de huidige gang van zaken ook is. dit is van toepassing

Geef een reactie