Het zou moet kunnen: een gezonde sociale werkvoorziening, zonder het particuliere bedrijfsleven oneerlijke concurrentie aan te doen en zonder verdringing van andere laaggeschoolden aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Dat is het begin van het einde van de ruim 90 sociale werkplaatsen die Nederland telt. Van de nu 100.000 mensen die met een WSW-indicatie in een sociale werkplaats werken, komen er in de toekomst zo’n 30.000 in aanmerking voor beschut werk. De rest moet op termijn aan het werk bij een reguliere werkgever. Is het wel slim om de sociale werkplaatsen bij het grofvuil te zetten? Kunnen we ze niet beter ombouwen tot sociale bedrijven die tegen marktprijzen mensen met een beperking aan het werk houden?
Na negen jaar aan het hoofd te hebben gestaan van UW Reïntegratie in Utrecht, werd Rutger van Krimpen in 2013 naar Amsterdam gehaald om een nieuwe bedrijfscultuur en strategie voor de sociale werkvoorziening te ontwikkelen. Met zijn wijde vertakking aan werkbedrijven is Pantar een begrip in de hoofdstad en de verre omgeving. Het conglomeraat met 350 medewerkers en 3000 ‘klanten’ in Amsterdam en Diemen beheert onder veel meer een naaiatelier, een transportbedrijf, een werkplaats voor montagewerk, een groenafdeling, een timmerfabriek en een vergadercentrum met brasserie.
Pantar heeft vaak onder vuur gelegen omdat het tegen dumpprijzen werk aannam. Daardoor hadden particuliere bedrijven – die ook veelal laagopgeleide kansarmen aan het werk houden – het nakijken. ‘Zonder concurrentie van de sociale werkvoorziening zou ik werk genoeg hebben’, zegt Coen Eertink bijvoorbeeld. Hij was tot eind 2014 directeur van SociCom, een sociale onderneming in Enkhuizen die sinds 2010 enkele tientallen mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt op commerciële basis aan het werk houdt. De montage-, constructie- en inpakwerkzaamheden waar SociCom in gespecialiseerd is, lijden onder de concurrentie van sociale werkplaatsen. ‘Ze zijn spotgoedkoop’, zegt Eertink. ‘Ze zakken daar wel tot twee euro per uur, terwijl het personeel cao-lonen tot 130 procent van het minimumloon betaald krijgt. Dat is commercieel natuurlijk onmogelijk. Ik moet minstens negen euro per uur rekenen en dat is aan de lage kant.’
SociCom is niet het enige bedrijf dat last heeft van zwaar gesubsidieerde sociale werkbedrijven. In tal van plaatsen en regio’s zijn sociale werkplaatsen een geduchte concurrent van zelfstandige hoveniersbedrijven, koeriers, cateraars, schilders- en klusbedrijven die met moeite het hoofd boven water proberen te houden. ‘We pompen in Nederland al jaren en jaren gigantisch veel kapitaal in de sociale werkvoorziening, zonder dat we er grondig over nadenken of dit wel de juiste manier is om arbeidsgehandicapten aan het werk te zetten’, vindt Eertink. ‘Bedrijven die opdrachten onderbrengen bij de sociale werkvoorziening worden in feite door de gemeenschap gesubsidieerd.’
Klanten van Eertinks SociCom stapten soms over naar de spotgoedkope sociale werkplaatsen, terwijl de overheid juist wil dat mensen met een WSW-indicatie in reguliere bedrijven als SociCom aan het werk gaan. Dat kan zo dus niet langer, vindt ook Pantar-directeur Van Krimpen. Sociale werkplaatsen halen gemiddeld dertig procent van hun uitgaven terug uit diensten en producten, de overige inkomsten bestaan uit overheidssubisidies. ‘De gemeente vulde altijd alle tekorten aan’, geeft Van Krimpen toe. ‘Maar de gemeente heeft dat geld niet meer. We hebben daarom een grote reorganisatie op stapel staan. Dit wordt een totáál andere organisatie. De vraag wordt: wat doen we in de toekomst nog wel en wat niet meer?’
Gratis of voor één of twee euro per uur werken voor particuliere ondernemingen is verleden tijd, als het aan de nieuwe directeur van Pantar ligt. ‘Wie werkt, moet betaald worden naar vermogen. Als iemand zijn inkomen volledig zelfstandig kan verdienen, zit je op zestien tot twintig euro per uur. Daarvan krijgt de werknemer tien à elf euro. Daar moeten we naartoe.’ Van Krimpen stond in Utrecht aan de wieg van de samenwerking met PostNL. Hij kopieerde dat succes in Amsterdam. ‘Zijn’ medewerkers lopen in de hoofdstad enkele tientallen routes voor PostNL tegen een uurloon van vijftien à zestien euro. Hetzelfde deed hij met WSW’ers die vakkenvullen voor supermarktketen Jumbo: in Utrecht uitgeprobeerd, in Amsterdam inmiddels in enkele Jumbo-winkels gekopieerd. ‘We moeten de prijzen met z’n allen op het minimumniveau houden. Geen SW-bedrijf zou nog onder de vijf euro per uur moeten werken. Dat is de basis voor mensen die een kwart van hun inkomen zelfstandig kunnen verdienen.’
Van Krimpens opvolger in Utrecht, Talitha van den Elst, sluit niet uit dat aanzienlijke aantallen mensen uit de WSW en de Wajong straks buiten de boot vallen. De huidige directeur van UW Reïntegratie: ‘Er is een grote groep mensen die 20 tot 80 procent van het inkomen zelfstandig kunnen verdienen. Ze hebben vaak een beperking die verergert naarmate ze ouder worden. Op een dag kunnen ze niet meer mee in bijvoorbeeld de groenvoorziening. Nu ontvangen ze in dergelijke gevallen een loon via SW-bedrijven. Maar dat is straks voor het grootste deel van die mensen afgelopen. Als ze niet meer mee kunnen bij een bedrijf of instelling, verdwijnen ze regelrecht in de WW en daarna in de bijstand. Ik vind dat we voor die mensen dus iets moeten zoeken wat ze wél kunnen. Laat ze nooit terugvallen in die bak bij het UWV of de gemeente, want dan is de kans groot dat ze vervolgens via de draaideurtrajecten in het niets verdwijnen.’ Er is volgens Van den Elst werk genoeg, maar we moeten bereid zijn eer een inkomen voor neer te tellen. ‘We moeten toe naar een systeem waarin je een betaalde baan hebt óf een maatschappelijke baan óf je gaat naar een dagbesteding. In the end ben je waarschijnlijk goedkoper uit.’ Wat voor Van Krimpen en Van den Elst nog een beleidsvoornemen is, is al een feit bij Inclusief, de sociale werkvoorziening op de noordwestelijke Veluwe: een winstgevende sociale werkvoorziening voor mensen met een beperking, inclusief intensieve begeleiding en scholing.
Bouw de gezonde, winstgevende sociale werkplaatsen om tot particuliere bedrijven op commerciële basis en een groot aantal mensen kan volwaardig aan het werk blijven, is de gedachte van Inclusief-directeur Marjo Gruisen. Het is een nobel streven van het kabinet om arbeidsgehandicapten in het reguliere bedrijfsleven aan werk te helpen, maar dat gaat volgens haar nooit lukken. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is nu al volop sprake van verdringing van laag- door hogeropgeleiden. De Participatiewet zal bovendien leiden tot list en bedrog, vreest Gruisen. ‘Wat je gaat krijgen, is vervalste getallen: de productiviteit van arbeidsgehandicapten zal lager worden ingeschat dan ze in werkelijkheid is. Je zegt: deze werknemer heeft 45 procent loonwaarde, terwijl dat in werkelijkheid 60 procent is. Gemeenten zullen gaan beseffen dat ze iemand beter een goede baan kunnen bezorgen dan vechten om die 15 procent meer of minder. Bedenk wel: werkgevers nemen arbeidsgehandicapten alleen in dienst als ze er op verdienen.’
Ze gelooft ook niet in de quotumregeling die staatssecretaris Jetta Klijnsma in het vooruitzicht heeft gesteld als het bedrijfsleven niet over de brug komt met de beloofde banen voor mensen met een beperking. Die regeling geldt alleen voor bedrijven met minder dan 25 werknemers, terwijl de gemiddelde bedrijfsgrootte op de Veluwe zeven werknemers is. Gruisen ziet meer in het serieus belonen van werkgevers die arbeidsgehandicapten aan het werk hebben, door ze minder premie te laten betalen.
Nog meer heil ziet ze in de verzelfstandigde sociale werkvoorziening. ‘We maken hier winst en hebben geen gemeentelijke bijdragen nodig’, zegt directeur Gruisen van Inclusief met gepaste trots. ‘Een sociale onderneming hoeft niet in publieke handen te zijn.’
Het moet volgens Gruisen kunnen: een gezonde sociale werkvoorziening, zonder het particuliere bedrijfsleven oneerlijke concurrentie aan te doen en zonder verdringing van andere laaggeschoolden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. ‘Wat ik hier overeind probeer te houden, is dat ik iedere ondernemer recht in de ogen kan kijken. Ik wil geen valse concurrentie en geen verdringing. We zitten hier nooit onder de gangbare tarieven, zeker weten. We houden ons aan de gebruikelijke normen en regelingen en soms vinden opdrachtgevers ons zelfs te duur. Schoonmaken, post bestellen, schilderen – dat doen we allemaal tegen commerciële tarieven, met een subsidie van de overheid om de lagere productiviteit van arbeidsgehandicapten te compenseren.’
En hoe komen die sociale werkbedrijven in particuliere handen aan werk als ze moeten concurreren met commerciële ondernemingen die dezelfde producten en diensten leveren? Gruisen vertrouwt op wat ze de ‘gunfactor’ noemt. ‘Als we een moreel beroep doen op werkgevers, komen we ver. Gun ons dat werk, want we doen het eerlijk, arbeidsgehandicapten krijgen van ons een opleiding, werkkleding, we gooien ze er niet uit, ze voelen zich bij ons beschermd. Maar iedereen moet het wel willen en er belang bij hebben: werkgever, werknemer, overheid, collega’s – alle partijen moeten inzien dat het beter is als arbeidsgehandicapten ook kunnen werken.’
Over de auteur: Will Tinnemans was schrijver, journalist, debatleider en mediatrainer. Tinnemans is onlangs op te jonge leeftijd onverwacht overleden. Van zijn hand verscheen dit jaar bij Nieuw Amsterdam: De kwetsbaren. Verdringing en concurrentie aan de onderkant van de arbeidsmarkt(144 pagina’s, € 16,95) eerder verschenen titels zijn o.a. : Voor jou tien anderen, Onzeker bestaan en Leven aan de rafelrand van de arbeidsmarkt.
Bron: Gemeente.nu
1 reactie
Voeg die van jou toe →Interessant artikel , maar de ins en outs liggen toch wat genuanceerder.
In Nederland zijn er zo’n kleine 100 SW-bedrijven en daar draaien er zo’n 20% van met een sluitende begroting. De rest is afhankelijk van de extra subsidie van de aangesloten gemeenten. De randstedelijke SW-bedrijven doen het ronduit slecht. De noordelijke SW-bedrijven en de Limburgse maken ook een niet al te beste indruk. In de rest van Nederland m.u.v. Noord-Brabant is het ook vallen en opstaan.
Oorzaken voor de verschillen liggen overigens niet eenduidig. Van managementproblemen tot aan de sterkte van de economische regio. Afhankelijk van de politieke gekleurdheid van de gemeenten worden de SW-bedrijven gezien als sociaal instituut tot sociale bedrijven.
Bij de eerste vorm staat de volumeknop aan aanvullende gemeentelijke subsidie ver open en bij de andere vorm staat de volumeknop bijna dicht. Opmerkelijk is bovendien dat de eerste categorie ook het meest aan prijsdumping doen.
De tweede, meer bedrijfsmatige, categorie sluiten zich beter aan bij de markt. De gemiddelde uurprijs bij een SW-bedrijf met sluitende begroting beweegt zich rond de 10 euro (=verschil tussen eigen kosten en Rijkssubsidie). Afhankelijk van de werksoort en de mogelijkheden van de werknemers varieert dit uurbedrag.
Doorgaans is het echte “beschut werk” het zwakst beloond tegen hoge eigen kosten. Daarom is dit werk ook het minst interessant voor het bedrijfsleven! Daarom maakt de participatiewet ook een uitzondering voor beschut werk!
Aanvankelijk werden de SW-bedrijven bijna geheel bekostigd door het Rijk. Veel gemeenten hebben in het verleden dan ook grof misbruik gemaakt van deze situatie. Geleidelijk is het Rijk daarom, en uiteraard ook omwille van bezuinigingen, de financiële verantwoordelijkheid richting de gemeenten gaan schuiven. Daarbij zijn ook de toelatingscriteria verzwaard en is de toelatingstoets buiten de gemeenten geplaatst.
Het spreekt voor zich dat bij een bedrijfsmatige werkwijze bij SW-bedrijven de minst gehandicapten mensen het meest interessant zijn en dat de zwaarder gehandicapte mensen op de wachtlijst werden gehouden. Deze handelswijze leverde het meeste rendement op zowel vanuit de markt als in de vorm van Rijkssubsidie. Ook hier overspeelden veel gemeenten hun hand en bezorgden hun SW-bedrijven een slecht imago! Uitstroom van de “betere” naar de vrije arbeidsmarkt werd dan ook belemmerd vanuit de eigen belangen! Niet erg sociaal en isolerend voor de maatschappij!
Uiteindelijk kwam het Rijk met het zogenaamde 1/3 beleid. Dit betekende voor de SW-bedrijven dat 1/3 van de mensen beschut (intern) mochten opereren (ca. 30.000 mensen landelijk), dat 1/3 extern geplaatst of extern moest opereren en dat 1/3 in begeleid werk moest worden geplaatst (uitstroom). Een hele opgave en juist de bedrijven die daar het beste in zijn geslaagd blijken ook het beste economisch te draaien. In het verlengde van deze beleidsvisie is daarom ook de aanvankelijke wet “Werken naar Vermogen” ontwikkeld.
Het vorige kabinet heeft deze wet van tafel gehaald en het huidige kabinet deze wet vertaald naar de ” participatiewet”. De eerste wet was bedoeld om de uitstroom op gang te brengen in één regeling. De tweede wet ook, maar daar ging bovendien een forse bezuinigingsslag overheen, die voornamelijk gaat landen bij de gemeenten. Bovendien meer verplichtend en geamendeerd. Begrijpelijk dat hierdoor de gemeenten in een lastig parket zijn gemanoeuvreerd en alle kanten opschieten voor wat betreft de betekenis van de sociale werkvoorziening en hun SW-bedrijf in het bijzonder. Voor veel SW-bedrijven rest daarom een soort sterfhuisconstructie, die overigens ook veel geld gaat kosten. Feitelijk is de gehandicapte medemens de dupe van al deze ontwikkelingen en kan haast met zekerheid worden voorspeld, dat een groot deel achter de geraniums zal komen te zitten. Thuis in de uitkering zijn ze tenslotte het goedkoopst voor de gemeente!
Mijns inziens zit de oplossing niet in het privatiseren zoals in bovenstaand artikel wordt geroepen, maar in het assimileren met de vrije arbeidsmarkt. Dat kan in een hybride vorm, waarbij gemeenten het smeermiddel kunnen zijn. Feitelijk zijn de gemeenten dat verplicht vanwege het jarenlange misbruik van de voorziening. Het Tilburgse NOMA-beleid is mede daarom kortzichtig en asociaal! Mooie woorden, dat wel, maar de signalen van de werkgevers en werknemers liegen er niet om. Zeker als men het “quotum” niet wil hanteren en van “akkoord naar akkoord” wil sluipen!
De Diamant-groep in Tilburg is bij uitstek zo’n bedrijf die op weg is in deze sfeer en de gemeente gericht kan helpen. Is tot op heden alert naar wet en financiële mogelijkheden en een kei in het organiseren van werk. Het zou jammer zijn als de Gemeente Tilburg het kind met het badwater gaat weggooien. Investeer met verstand in een verdere ontwikkeling en probeer op deze wijze de financiële touwtjes in handen te houden. Veel van het huidige beleid via projecten en bureaucratie kost tenslotte al geld genoeg en ook hier geldt ” goedkoop is miskoop”!