Petrus Donders werd op 27 oktober 1809 geboren als zoon van een Tilburgse huiswever.
Dat gebeurde in een klein huisje in de Moerstraat te Tilburg. Nog diezelfde dag werd hij naar zijn parochie kerk gedragen, de oude schuurkerk van het Goirke, om er gedoopt te worden. Peerke groeide op in de omgeving van de Heikant. Als kind wilde hij priester worden, maar zijn ouders konden de seminarieopleiding niet betalen. toen hij twaalf jaar oud was, zat hij reeds achter het weefgetouw. In 1831 werd hij afgekeurd voor militaire dienst. Hij schreef toen een brief aan de pastoor met het verzoek moeite te doen om hem op het seminarie te krijgen.
Tenslotte mag hij werkstudent worden en meldt hij zich aan de poort van het instituut. Met veel moeite haalde hij het, en kon hij in 1837 naar het Groot Seminarie. Maar omdat Peerke veel voor de missie voelde, raadde men hem aan in het klooster te treden om zo gemakkelijker zijn missiedoel te verwezenlijken. In Nederland mochten de kloosters in die tijd geen nieuwelingen aannemen en daarom ging hij naar België en probeerde het bij de Jezuïeten, Redemptoristen en Franciscanen. Maar overal werd hij afgewezen. Toen mocht hij zijn studie op het seminarie voortzetten; en dat hij geen zwak student was, bleek uit de cijfers die hij haalde (gemiddeld een 8).
De eerste vierentwintig jaar werkte hij in Paramaribo en in Batavia, een melaatsenkolonie aan de Coppenamerivier. Hij hield hij zich intensief bezig met de zielzorg en de verpleging van de honderden zieken. In 1866 werd de Surinaamse missie door de paus opgedragen aan de Congregatie der Redemptoristen. Petrus werd in 1867 op eigen verzoek in deze congregatie opgenomen. Vanaf toen ondernam hij als eerste priester geregeld missiereizen naar de in het oerwoud woonachtige indianen en bosnegers. Petrus Donders stierf op 14 januari 1887 aan een nierontsteking. Zijn graf ligt in de kathedraal van Paramaribo.
Naar Suriname
In 1839 kwam Mgr. Grooff uit Suriname over op zoek naar priesters. Hij had toen in zijn missie nog maar één missionaris. Op het seminarie vertelde hij over de hopeloze situatie: het leed van de slaven, de ellende onder de melaatsen en het tekort aan priesters. Hij vroeg of enkelen met hem mee terug wilden gaan. De enige die zich meldde, was Petrus Donders.
Petrus Donders vertrekt naar Suriname. Met het oog op zijn vertrek naar de missie werd zijn priesterwijding vervroegd (juni 1841), maar het duurde nog tot 1842 voor hij vanuit Den Helder kon afreizen. Na 46 dagen varen kwam hij in Paramaribo aan. Wat waren de mensen blij, toen hij aankwam. Maar Mgr. Grooff sprak in zijn welkomstpreek over een ‘ijzeren kruis’; hij meende Petrus Donders zo duidelijk mogelijk de moeilijkheden te moeten voorhouden. Suriname was, behalve een smalle kuststrook, één groot oerwoud. De enige vervoerswegen waren kreken en rivieren met stroomversnellingen en allerlei hindernissen zoals rotsblokken en omgevallen bomen. Door de wouden moest men zich kappend een weg banen en het klimaat was moordend. De Apostolisch Vicaris vertelde dat de meeste missionarissen vóór hem in korte tijd bezweken waren en hijzelf was al totaal uitgeput. De bevolking was door de slavernij de blanken zeer ongunstig gezind. Op de plantages werden de slaven als vee behandeld en elke priester door de eigenaars zoveel mogelijk geweerd. In de oerwouden was nog nooit een missionaris tot de indianen doorgedrongen.
Na de preek begon de nieuwe missionaris zelf het credo te zingen, waarin beleden wordt dat Christus voor allen geboren is en geleden heeft. Daarin vond hij kracht om deze moeilijke taak te aanvaarden met een liefde die sterker was dan ooit, omdat hij op het ergste was voorbereid.
Petrus Donders werd benoemd tot kapelaan in Paramaribo om de taal van de gewone bevolking (Sranan) te leren en te wennen aan het klimaat. Tevens werd hem de melaatsenkolonie Batavia toegewezen, een verlaten plantage aan de Coppename-rivier, twee dagreizen ver per korjaal. Ook begon hij vanuit de stad de plantages te bezoeken.
14 jaar is hij kapelaan in Paramaribo geweest. Hij had het elke dag erg druk: godsdienstles voor de kinderen, ziekenbezoek, huisbezoek. Terwijl iedereen in de tropen ’s middags vanwege de hitte gaat rusten, sjokte Peerke in zijn zwarte toog onvermoeibaar door. In 1852 stierf Mgr. Grooff en de kapelaans Schepers en Donders bleven alleen over. Het werk verdubbelde zich, maar Petrus Donders was niet klein te krijgen. De armoedigste slavenhutten werden door hem bezocht, alles wat hij bezat ging naar de armen en zelf leefde hij in zijn bouwvallige pastorie in de grootste armoede.
Naar het melaatsendorp Batavia
In 1856 werd Petrus Donders overgeplaatst naar Batavia. Mgr. Schepers had toen 4 missionarissen, maar niemand durfde het aan om daar te gaan wonen, alleen Petrus Donders. Het melaatsendorp grensde aan drie kanten aan een ondoordringbaar oerwoud, de voorkant lag aan een heel brede rivier. De mensen, die er woonden, konden geen kant op. Ze moesten elkaar verplegen. In hun hutten lagen de melaatsen op de grond en met hun verminkte ledematen moesten ze zelf hun voedsel bereiden. De sfeer van ontevredenheid was ondraaglijk; het was er een hel. Hier heeft Petrus Donders 27 jaar gewerkt. Dagelijks trok hij rond om de zieken te bezoeken, hen te verzorgen, te bemoedigen, stervenden op hun dood voor te bereiden en doden te begraven. ’s Nachts sliep hij op de plankenvloer en bracht nog vele uren door met bidden, graag op het kerkhof, de armen uitgestrekt voor het grote kruis dat daar was opgericht.
In 1865 werd de Surinaamse missie toevertrouwd aan de redemptoristen. Waren er in de voorafgaande 17 jaren slechts 5 priesters naar Suriname gekomen, nu kwamen er in hetzelfde aantal jaren (1865-1883) 25 paters. In 1866 traden de twee overgebleven priesters Romme en Donders bij de redemptoristen in, Petrus was toen 57 jaar oud. Een van de redenen om in te treden was voor hem het punt uit de regel van de redemptoristen: “Zij zullen vooral werken onder de meest verlatenen.” Petrus Donders kreeg nu een medebroeder op Batavia. Voor hem was dit de aanleiding om ook nog de missionering te beginnen onder de indianen. Dit is een enorm moeilijk werk geweest. Regelmatig trok hij het oerwoud in en sliep eenzaam in een hangmat in de wildernis.
Van 1866-1882 heeft Petrus Donders hulp gehad van 9 medebroeders. Slechts 3 hielden het iets langer uit dan één jaar, en 3 jaar daarvan heeft hij nog alleen gezeten. In 1882, 73 jaar oud, werd Petrus Donders teruggeroepen naar Paramaribo. Hij genoot voor het eerst van het gemeenschapsleven in een klooster en dat deed hem echt goed. Het duurde niet lang. Enkele dagen voor hij 76 werd, werd hij weer teruggeplaatst in Batavia. Hij trof daar broeder Jan Bakker, twee jaar tevoren priester gewijd en zelf melaats geworden. Wie kon hem beter verzorgen en het werk overnemen dan Petrus Donders? Ondanks zijn hoge leeftijd was hij nogmaals bereid dit offer te brengen. Opnieuw was hij de hele dag in de weer en bezocht ook nog de omliggende plantages en indianendorpen. Maar hij liep reeds met de dood in de schoenen. 31 December 1886 hield hij zijn oudejaarspreek. Het ‘zalig uiteinde’ van die avond zou letterlijk in vervulling gaan.
De laatste dagen
Want midden in de nacht kreeg hij vreselijke pijnen, het was een acute nierontsteking. Pater Jan Bakker, zelf melaats, deed wat hij kon. De zieke leed ondragelijke pijnen, maar geen klacht kwam over zijn lippen. Op 12 januari vroeg men hem: “Hoe gaat het?” Petrus Donders antwoordde: “Ik heb niet te klagen; heb nog een weinig geduld met mij want vrijdagmiddag om drie uur zal ik sterven”. Het was een voorspelling: twee dagen later op vrijdag 14 januari 1887 ongeveer om drie uur overleed hij, tot het laatste moment bij kennis en in stilte biddend. Precies één uur later arriveerde een boot om de zieke mee te nemen naar Paramaribo.
Kathedraal in Paramaribo
Zijn stoffelijk overschot is op 15 januari op Batavia’s kerkhof begraven. In 1900 werd het opgegraven, naar Paramaribo overgebracht en op 28 juli bijgezet achter de sacristie van de kathedraal. Sinds 17 januari 1921 rust het in een praalgraf in de linkerzijvleugel van het priesterkoor in de kathedraal.
Na de dood van Petrus Donders
Op 13 juli 1900 werd zijn zaligverklaringsproces ingezet met het diocesane proces in het bisdom Den Bosch, omdat Petrus Donders daar vandaan kwam; op 9 november gevolgd door de opening van het proces in Suriname, waar hij zoveel jaren gewerkt had. Er was nog een lange weg te gaan. Uiteindelijk, op 23 mei 1982, is Petrus Donders zalig verklaard door paus Johannes Paulus II.
Het graf van Petrus Donders in de kathedraal van Paramaribo wordt bijzonder in ere gehouden. Altijd staat er wel een bloemetje of een plant op zijn graf en elke maand houdt men een gebedsuur bij zijn laatste rustplaats. Met name op zijn geboorte- en sterfdag is de toeloop groot. Het terrein van de vroegere melaatsenkolonie Batavia aan de Coppename-rivier wordt momenteel gerestaureerd. Er gaan geregeld bedevaarten heen.
Het graf van Petrus Donders
In Nederland begon men reeds kort na zijn sterven Petrus Donders te vereren en aan te roepen. Het oorspronkelijk geboortehuisje was kort na de dood van vader Arnold Donders afgebroken, maar werd gereconstrueerd en op 14 januari 1931 onder zeer grote belangstelling opengesteld. De nog bestaande oorspronkelijke put naast het geboortehuisje werd al spoedig ‘de Pater Dondersput’ genoemd. Op 28 oktober 1923 werd hiernaast de houten bidkapel opgericht en ingezegend. Kort daarop ontstond ook het wekelijks smeekuur (thans iedere dinsdagmiddag om half drie). Jaarlijks rond Pater Donders’ geboorte- en sterfdag komen groepen per bus naar de Pater Donderskapel (Pater Dondersstraat 16, Tilburg Noord).
Bronnen: link1
Link2
1 reactie
Voeg die van jou toe →