Het aantal personen met een bijstandsuitkering is in 2016 opnieuw toegenomen met 18.000. Eind december 2016 waren er 467.000 bijstandsgerechtigden tot de AOW-leeftijd. Bekeken naar herkomst is de toename voornamelijk toe te schrijven aan personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Wat betreft leeftijd zijn vooral meer jongeren en ouderen in de bijstand terechtgekomen. Dit meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op grond van nieuwe cijfers.
Sinds 2009 is het aantal bijstandsontvangers jaarlijks toegenomen, in totaal met 163.000. De toename in 2013 was met 32.000 het grootst. In de daaropvolgende twee jaren was de groei telkens kleiner, respectievelijk 21.000 en 15.000. In 2016 ging het groeitempo weer omhoog naar 18.000. Per saldo is in dat jaar alleen het aantal bijstandsontvangers met een niet-westerse migratieachtergrond toegenomen. Voor een aanzienlijk deel gaat het om mensen die asiel hebben aangevraagd in Nederland en een verblijfsvergunning hebben. Na het verkrijgen van zo’n vergunning kunnen zij een beroep op de bijstand doen. Het aantal bijstandsgerechtigden met een Nederlandse of westerse achtergrond is juist licht gedaald in 2016.
In 2016 zijn vooral meer ouderen en jongeren in de bijstand terechtgekomen. In de groep van 45 jaar tot de AOW-leeftijd bedroeg de groei ruim 10.000, bij de jongeren tot 27 jaar ging het om 7.000. Ook in 2015 zat de toename voornamelijk bij deze leeftijdsgroepen.
Nederland telt gemiddeld 41 bijstandsgerechtigden per duizend inwoners. Die verhouding, de bijstandsdichtheid, varieert per gemeente. Onder gemeenten met minstens honderdduizend inwoners zijn er relatief de meeste bijstandsontvangers in Rotterdam. In de havenstad gaat het om 96 ontvangers per duizend inwoners. Leeuwarden volgt met 82 op duizend inwoners. In Tilburg gaat dat om 54 per duizend inwoners. De cijfers van de bijstandsdichtheid zijn van juni 2016.
Een grotere dichtheid kan erop duiden dat het arbeidsaanbod en de arbeidsvraag minder goed op elkaar aansluiten. Bijstandsontvangers hebben dan minder kans de bijstand te verlaten voor werk.