De Tilburgse flamencogitarist Maurice Leenaars staat met twee nummers in de Top 1000 aller Tilburgers van 2011: Pasos en Buleria. Reden om hem te bezoeken.
Maurice ontvangt me in de werkkamer achter zijn huis, schenkt een kop thee in en steekt van wal: “Ik ben 8 maart 1966 in Eindhoven geboren, dat was in Woensel, daarna zijn we verhuisd naar Tongelre en het langst heb ik in Gestel gewoond, in een kleine familie met één zus, waarbij mijn vader ook idolaat was van de flamenco-gitaar. Hij was zelf ook gitarist en speelde nog in de begeleidingsband van Peter Koelewijn. Maar toen die doorbrak heeft hij zijn band geprofessionaliseerd en alleen gitarist Harry van Hoof mocht blijven.”
Ik heb in Gestel de HAVO gedaan en vertrok op mijn zeventiende naar het conservatorium in Tilburg, en na drie jaar op en neer reizen ben ik definitief in Tilburg gaan wonen, in een kleine woongroep in een oude dokterswoning aan de Boerhaavestraat. Daar heb ik ook mijn vrouw ontmoet, die vijf jaar geleden is overleden, 20 jaar waren we samen. Ik heb nu een dochter van 18 en een zoon van 12. Laatst zei mijn dochter: “Wij zijn net de drie musketiers.” Ik was er wel trots op om dat te horen.”
Had je al vroeg een fascinatie voor muziek? Maurice vol overgave: “Ja, enorm, via mijn vader kwam ik al jong in contact met de flamencomuziek en Zuid-Amerikaanse indianenmuziek en dat vond ik fantastisch. Mijn vader leerde me gitaar spelen toen ik zeven was, vanaf toen ben ik les gaan volgen bij Arno van Erp, boven zijn muziekzaak. Hij gaf les in zo’n beetje alle instrumenten, elke les kregen we punten en aan het einde van de maand een wisselbeker, dat stimuleerde enorm. Regelmatig scoorde ik een 9,5 of 10, ik bleek een natuurtalent, maar na één jaar kon ik daar niks meer leren en ben naar de Eindhovense Muziekschool gegaan, waar George Nowee mij zeven jaar les heeft gegeven. De flamenco wou ik graag spelen, maar ik kreeg te horen “Dan had je maar in Spanje geboren moeten worden” en “Klassieke muziek is breder”, en er was ook geen leraar voor de flamencogitaar, dat accepteerde ik toen maar en ik heb me bekwaamd in alle klassieke stijlen.”
Op het conservatorium kreeg ik les van Hein Sanderink, en studeerde ik vijf uur per dag gitaar. Ik ben een groot fan van Paco de Lucia, die ik al op gitaar zag spelen op tv toen ik vier was; ik ben een erg groot bewonderaar van zijn werk. Toen ik in het vierde jaar zat tipte een vriend dat Paco de Lucia een nieuwe LP had, Siroco genaamd, dus ik sprintte naar de Free Record Shop, en had de laatste nog net te pakken. In eerste instantie vond ik het helemaal niks, belde nog een vriend om te vragen of ie hem wou overnemen, maar hij nam niet op. Blij toe, achteraf, want het kwartje begon ineens te vallen bij de derde beluistering, een compleet nieuwe stijl. Paco geeft een eigen muzikaal verhaal van de flamenco met ook pop-elementen erin verweven. Toen ben ik de gehele collectie LP’s die ik had en deze van Paco gaan bestuderen, en heb me zo de techniek van de flamencogitaar compleet eigen gemaakt. En daardoor werd mijn eigen gitaarspel op het Conservatorium ook rauwer, en kwam ik in conflict met mijn leraar, die het helemaal niks vond.”
“Daarom wou ik het vijfde jaar gaan afmaken in Rotterdam waar een flamencostudent zat waar ik stageles van kon krijgen. Ik had voor een jaar bij hem ingetekend, maar na twee lessen had ik geleerd wat ik nodig had. En mijn vaste gitaardocent in Rotterdam wilde dat ik anders ging spelen, maar ik vond hem zelf stukken minder dan mijn docent in Tilburg. Toen heb ik Hein Sanderink gevraagd of ik terug mocht komen, en dat mocht. Dat vijfde jaar, het ging maar om één uurtje in de week, heb ik plichtmatig afgemaakt, ik heb werk gekozen voor het eindexamen waar we het allebei over de uitvoeringen eens waren. In de tussentijd ging ik verder met het flamencogitaarwerk: zelf naspelen en het zelf componeren van stukken. Uiteindelijk heb ik het openbaar eindexamen, toen nog in het Cenakel, in 1989 met een acht als cijfer afgerond. Ik had een heel jaar de tijd voor dat ene concertprogramma., dus erg intensief hoefde ik me daaraan niet te wijden.”
Maurice haalt eens diep adem: “Drie weken daarna ben ik voor een jaar naar Spanje vertrokken. Met de trein naar Huelva. Ik beheerste toen zo’n drie flamenco-stijlen, de Fandango de Huelva, Alegría de Cádiz en Sevillana, en dacht daar ga ik heen, want dat spelen ze daar allemaal.”
“Maar Huelva bleek een oersaaie stad te zijn, dus met de bus ben ik naar Cadiz gegaan. Ik zocht daar een camping en toen ik de eerste tenten dacht te zien, liet ik de buschauffeur stoppen, hij keek me vreemd aan. Ik sprak twee vrouwen aan en vroeg waar de receptie was. “Er is hier helemaal geen receptie, gewoon je tent opzetten!”
“Toen ik rondliep op het terrein werd ik meteen aangesproken “Ik heb je in Huelva zien spelen” en ik werd in hun midden opgenomen alsof ik een familielid was en ’s avonds begeleidde ik op mijn gitaar de zang, dat was uitermate gezellig, heel gezellig. Het bleek dat de familie daar wild kampeerde omdat ze het niet zo breed hadden, we maakten gebruik van een soort kantine aan de oever van de rivier bij het dorp Puerto Real. Na twee maanden moesten we daar weg, de politie zou gaan binnenvallen om alles te ontruimen en ik was van plan naar Sevilla te gaan, want dat was me veelvuldig aangeraden.”
“In Sevilla heb ik een fantastische tijd gehad. Ik woonde in een studentenhuis en ik heb daar een goede makker ontmoet. ’s Avonds kon ik in een bar spelen, voor gratis drinken. Ik luisterde veel naar de radio en nam alles op. Dan speelde ik de muziek na en componeerde ook mijn eigen muziek. Ik heb ook gereageerd op advertenties, zoals voor dansbegeleider. Als er een stijl kwam die ik niet kende, ging ik naar de platenzaak en kocht een cassettebandje om die bepaalde stijl te bestuderen. Een geweldige ervaring en aanvulling is dat, die dansbegeleiding. Ook zat ik als gitarist in een Sevillana-zanggroep.”
Maurice vervolgt: “Na één jaar was ik weer terug in Nederland en toen volgde een creatieve uitbarsting. Alles wat ik in Spanje geleerd en meegemaakt had viel op zijn plek, het werd ineens glashelder voor mij. In 1990 maakte ik mijn officiële debuut als flamencogitarist, voor Omroep Brabant in Café De Plaats, aan het Piusplein. Ik trad daar op met Annemarie Korn en zou oorspronkelijk maar twee nummers doen, die had ik ook ingestudeerd. Maar het werden er meer, dat was wel even spannend. Iedereen was laaiend enthousiast. Mijn debuut als klassieke gitarist was in 1987 in Valkenswaard, waar een zus van mijn vader een zaaltje had geregeld; dat was ook een geweldig optreden”.
“Sinds 1992 werk ik samen met Paul van Kemenade, en we hebben toen als duo opgetreden tijdens Festival Boulevard in Den Bosch. Ik vind Paul een fantastisch artiest op de sax, ik noem hem dan ook wel een flamenco-zanger op de saxofoon vanwege de passie die hij in zijn muziek legt. Door die samenwerking kwam ik ook in aanraking met de Jazz. Paul is een geweldig artiest; samen met hem, Paul Hagenaars en Gerard Brohm hebben we in 1998 als het ‘Maurice Leenaars Quintet’de CD ‘Live at Paradox – Flamenco-crossover’ opgenomen. De drummer wilde niet op de credits, want hij vond dat zijn slagwerk niet goed overkwam in de opname. De naam op de CD is dus een verzonnen naam. Er staan drie nummers op die elk ongeveer 20 minuten duren.”
Daarna heb ik in 2004 een CD opgenomen in de Studio van de Schouwburg. Die heette ‘Flam3nco Live’, met zang van José Ligero en dans en ritmiek van Juan Reyes. In 2010 is mijn derde CD, ‘El Calor’ verschenen, een studio-opname samen met Henk Koekoek op sax, Paul Hagenaars op gitaar, Lucas Beukers op basgitaar en percussie door Michiel Westerhuis en David Dominguez. Dat was een enorme klus, en best zwaar. Ik ben er zo’n anderhalf jaar mee bezig geweest voordat alle puntjes op de i stonden. In de Volver Studio aan de Koningshoeven hebben we de CD grotendeels opgenomen en een gedeelte van de percussie in een studio in Barcelona.”
Ook bijzonder was het concert op het International Gipsyfestival 2011 in Tilburg, via de organisator Albert Siebelink had ik een klein budget gekregen om een groep samen te stellen. Via Facebook kwam ik in contact met artiesten in Málaga, en samen hebben we daar opgetreden. Het was een fantastische ervaring, die ik graag nog eens zou willen herhalen, maar dan moet ik wel een budget vinden en dat is lastig in tijden van bezuinigen.”
Wat zijn je toekomstplannen? Maurice denkt na: “Ik heb maar weinig echt op stapel staan, zit een beetje in de relax-modus. Wel zijn er in december twee concerten die ik ga doen, op 9 december is er een Iberische Matineé in de Nieuwe Veste in Breda, ik speel met een klarinet-orkest het Adagio uit Concierto de Aranjuez van componist Joaquin Rodrigo. Ik begeleid ook fado-zangeres Eva Kieboom en ik zal een solo-stuk spelen.”
Daarnaast komt er 21 december een optreden in Paradox, een Flamenco-night, hiervoor speel ik dan samen met Paul Hagenaars op gitaar, Henk Koekoek op sax, Lucas Beukers op de bas, Udo Demandt op percussie en met zang van José Ligero en dans van Elena La Grulla. Daarnaast zou ik graag ook eens een tournee gaan maken, maar dan heb ik een road-manager voor nodig, en die heb ik nog niet gevonden.”
Wat is je devies, is de slotvraag aan Maurice: “Leef met de dag en laat komen wat er op je pad komt. Ook wel gezegd, ‘pluk de dag’ en ‘leven en laten leven’, heb respect voor elkaar.”