Aan het eind van de Fraterstraat, bijna tot aan het spoor, ligt aan de linkerkant een bloementuintje. Dat spontane tuintje blijkt te zijn aangelegd door een bewoonster van het Joannes Zwijssenverzorgingshuis, een vitale vrouw en een voormalige medische missiezuster, Therese de Vreede. Len Lommerse en John Geerts gaan op zoek naar de dame achter het tuintje en vinden haar op de zevende verdieping van het woon-en verzorgcentrum aan de Burgemeester Brokxlaan.
“Kom binnen, kom binnen, ga zitten, wat leuk dat jullie er zijn, wat willen jullie van me weten?” Ze wijst naar haar ramen, met op de achtergrond, de restanten van de Zwijsendrukkerij, dat bijna gesloopt is, en een mooi aanzicht op de Stadsheer: “Ik had zo graag een balkon gehad, hou ontzettend van tuinieren, en nu kan ik dat niet meer zo makkelijk. De bouwplannen van dit centrum zijn ook continu veranderd, eerst een balkon, en tenslotte geen balkon, erg jammer, probeer nu in bakken in de kamer wat plantjes op te kweken, maar buitenlucht is toch beter voor ze”. Vervolgens toont ze ons haar binnenbakken waar een tomatenplant rijpe tomaatjes draagt)
“Ik woon hier nu drie jaar” vervolgt Therese, “ik begon een tuintje toch wel erg te missen, ik ben toen in de omgeving gaan rondkijken of ik ergens een tuintje kon aanleggen, en verhip achteraan in de Fraterstraat, tegen een hek, bleek wat ruimte over om het tuintje aan te leggen, twee jaar geleden ben ik daar mee begonnen, ik heb niets gekocht, heb alles uit de omgeving verzameld, en heb wat stenen gestapeld om wat diepte-vorming in het tuintje te krijgen. Het tuintje ligt in een dode hoek, in de buurt zitten regelmatig wat mensen te roken en te drinken maar ik heb van die mensen geen last. Soms komt er ook politie Laatst vroeg een van de jongemannen , ” hey mevrouw, is dat een begraafplaats voor huisdieren”, wijzend naar mijn tuintje?” Theresa lacht. “Ik heb de brandnetels daar weggehaald en ben
gewoon met dat tuintje begonnen.Vorig jaar kreeg ik een rabarberstruik van mijn nichtje, die komt nu heel mooi uit, je kunt er al van eten. De de blauwe druifjes en de diverse dovennetels blijven maar bloeien. Ook springbalsemien doet het erg goed, er staan nog drie van die planten en op het doodlopende spoor zitten meerdere nieuwe zaailingen.”
We hebben het over ‘guerilla-gardening’, is jouw tuintje dat ook, is de vraag aan Theresa? “Welnee, ik ken het wel, dat guerilla-gardening, op de hoek van Gasthuisring en Lange Nieuwstraat is een hoekje waar op een nacht wat ingeplant en gezaaid is. Of dat nog bijgehouden wordt, weet ik niet zeker. Wel ik doe het gewoon, mijn tuintje maken, niks guerilla, of stiekem, met een beetje geluk mag dit plekje blijven van de gemeente, en kan dit tuintje langer bestaan dan een paar jaar, het zit namelijk tegen een hek dat niet zomaar weg kan. Van de winter sprak ik een van de vrouwelijke wethouders, Marjo Frenk meen ik, en die was razend enthousiast over mijn idee van een bloementuintje”.
Theresa is geboren in Pijnacker en kreeg interesse voor het missiewerk door haar broer die priester was geworden op het Mill Hill seminarie en die 45 jaar lang als arts in Pakistan werkte. De medische missiezusters zijn als congregatie opgezet omdat in moslimlanden er geen medische hulp was voor vrouwen en kinderen (bij bevallingen etc) doordat ze niet door een mannelijke arts geholpen mochten worden, en er waren enkel mannelijke artsen. Zelf heeft Therese in Breda een opleiding als verpleegster genoten, maar het werken op het ziekenhuis was saai en ze had het gevoel dat ze te weinig mensen kon helpen. Theresa vervolgt: “Doordat mijn broer met allerlei brochures thuis kwam, kreeg ik interesse in het missiewerk in Afrika. In 1960 vertrok ze met een groep zusters naar Congo waar ze tot 1978 zou blijven, daarna werd de situatie daar te gevaarlijk. We zaten verspreid als zusters in groepjes van 5 tot 10 over de regio van de Congobekken, 300 kilometer verwijderd van de grootste stad Mbandaka, Om bij het ziekenhuis te komen moest een afstand van 60 kilometer door het oerwoud afgelegd worden. Er waren twee groepen negers waar wij met werkten:
De Pygmeeën of dwergnegers (die nog dicht bij de natuur stonden en van het oerwoud leefden), en de Bantu-negers die ook maniok (of cassave) teelden en ruilhandel dreven met de Pygmeeën.” Theresa vervolgt naar aanleiding van een vraag of ze daar ook al aan tuinieren deed: “Welnee, daar was geen tijd voor, je moet weten in de tropen is het maar 12 uur licht, om 7 uur wordt het weer donker, het waren lange dagen. In de klinieken wilden de Pygmeeën en de Bantu’s niet bij elkaar op een afdeling liggen, er was een soort apartheid tussen de bevolkingsgroepen, ze tolereerden elkaar, maar waren het liefst onder en met hun eigen bevolking, vandaar dat ze ook ieder een eigen vleugel hadden in het kliniekje. De Pygmeeën hadden nog medicijnmannen, maar die maakte met kinderen soms ook fouten, soms kwamen ze zo vergiftigd binnen dat ze ternauwernood overleefden.”
“Na Congo heb ik nog geprobeerd om in een regulier ziekenhuis te werken, maar dat beviel me niet. Ik had toen geluk dat er in Boxmeer bij het oude klooster van de Clarissen uit 1672 een verzorgingsafdeling werd opgezet tijdens restauratiewerkzaamheden. Hier werden mensen met psychische problemen opgenomen die ik dan begeleidde. Dat werk heb ik meer dan 10 jaar gedaan en toen tuinierde ik ook veel. We hadden al eerder afspraken met de Fraters van Tilburg om ons daar te vestigen na onze pensionering, en met acht medezusters van de medische missie zijn we nu neergestreken in het gebouw van Joannes Zwijsen, we zien daardoor elkaar nog regelmatig, elke veertien dagen en bij verjaardagen en wonen nu gezellig bij elkaar.”
1 reactie
Voeg die van jou toe →Cool, Therese ruleZ!