Het aantal mensen dat in Nederland onder de armoedegrens leeft, is vorig jaar verder toegenomen. In 2011 en 2012 was dit ook het geval. Ook de langdurige armoede liep in 2013 verder op.
De armoede is het hoogst bij eenoudergezinnen, alleenstaanden tot 65 jaar, niet-westerse huishoudens, bijstandsontvangers en kinderen. Bij al deze groepen was sprake van een verdere verslechtering van de inkomenspositie ten opzichte van 2012. Armoede concentreert voornamelijk zich in de grote steden.
Dit zijn enkele conclusies uit het vandaag verschenen Armoedesignalement 2014. In het rapport geven onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een zo actueel mogelijk beeld van de omvang, ontwikkeling en karakteristieken van armoede in Nederland. Het Armoedesignalement 2014 is het vijfde jaarrapport in een informatiereeks over armoede.
Het CBS bespreekt en beschrijft de kans op armoede onder huishoudens aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit normbedrag wordt bepaald op basis van de kosten van het voorzien in de eerste levensbehoefte en deelname aan de samenleving.
Voor alleenstaanden is de armoede- grens vastgesteld op 1060 euro netto per maand. Voor een paar met een kind is de grens 1770 euro netto en voor een eenoudergezin met twee kinderen 1600 euro.
De economische crisis die eind 2008 begon werkt de laatste jaren sterk door in de armoedecijfers. In 2013 hadden 1,255 miljoen mensen (7,9 procent van de bevolking) een niet-veel-maar-toereikendcriterium inkomen. Sinds 2007 kwamen er 412.000 arme personen bij. In aantallen was de armoede sinds het midden van de jaren tachtig niet eerder zo hoog.
Afgemeten aan de lage-inkomensgrens hadden 726.000 huishoudens (10,3 procent van alle huishoudens) in 2013 kans op armoede. Daarmee is het aantal huishoudens met een laag inkomen ten opzichte van 2012 met 70.000 gestegen, een groei van één procentpunt. In totaal moesten ruim 1,4 miljoen mensen in 2013 rondkomen van een laag inkomen. De onderzoekers verwachten dat het aantal huishoudens met kans op armoede licht daalt in 2014 naar 722.000 (10,2%). De raming voor 2015 wijst op een verdere, lichte afname naar 720.000 huishoudens met een laag inkomen (10,1%).
Op basis van het niet-veel-maar-toereikendcriterium waren er in 2013 356.000 werkende armen. Daaronder waren 166.000 zelfstandige ondernemers, zowel met als zonder personeel. Bij zelfstandigen ligt het armoedepercentage (13%) veel hoger dan bij mensen in loondienst (3%).
In 2013 was één op de drie armen jonger dan 18 jaar: 400.000 kinderen verkeerden toen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (12% van alle 0-17-jarigen). Sinds 2007 is het aantal arme kinderen met 124.000 gestegen. Driekwart van de arme kinderen is jonger dan 12 jaar. Twee derde van de arme kinderen heeft werkende ouders, met een verhoogd risico als die als zelfstandige werken (14%). Het armoederisico van kinderen is ook hoog als ze in een gezin wonen met drie of meer kinderen (16% als ze bij twee ouders wonen, 60% bij eenoudergezinnen). Eén op de drie kinderen van Marokkaanse komaf verblijft in een arm gezin.
Net als in 2011 en 2012 vormden ook in 2013 de woonkosten voor bijna één op de drie huishoudens met een laag inkomen naar eigen zeggen een zware financiële last. Ook werden vergelijkbaar als in de voorgaande jaren door 12% betalingsachterstanden in huur of hypotheek gemeld. Bij huishoudens met een inkomen boven de lage-inkomensgrens was dit 4%.
Bron: CBS, SCP
Download het volledige persbericht Armoedesignalement 2014