De herdgangen van Tilburg – De vier van Goirle

In 13 verschillende beschouwingen gaan we de komende weken de herdgangen afzonderlijk onder de loep nemen. We kijken terug naar het verleden, de ligging, met een korte geschiedenis en bezien wat er nu nog van over is. Daarnaast herinneringen en verhalen met (oud)-buurtbewoners over het reilen en zeilen vroeger in zo’n buurtschap. Door de grote uitbreidingen van Tilburg na 1880 zijn er ook nieuwe buurten ontstaan die vroeger nog weiland waren, te denken valt aan Groeseind, De Besterd, en Theresia. Toch kunnen al deze buurten nog gelinkt worden aan de herdgangen van vroeger. Ook de zuidelijke herdgangen van Goirle maakte deel uit van de totale Tilburgse herdgangenstructuur. Nu deel 12, de herdgangen van Goirle.

Goirle-1830-1000

Onder het totale gebied van de Herdgangen van Tilburg vallen ook de herdgangen die nu onderdeel zijn van de Gemeente Goirle. Dit waren de meest zuidelijke herdgangen. In totaal waren er zo’n vier herdgangen in Goirle, maar ze waren nooit zo uitgebouwd als de meeste herdgangen in Tilburg. De meest westelijke herdgang bevond zich op de plek in de Hellen ‘Ter Venne’, die nu is aangeduid als Frankische Driehoek. Die was ontstaan uit een kruispunt van oude Germaanse en Romeinse wegen. Het maakte onderdeel uit van de oude ‘Heerbaan’ tussen Nijmegen en Antwerpen. Deze weg liep van het Riels Hoefke bij De Regte Heide over deze herdgang via de Oude Tilburgse baan naar Korvel. De oude weg liep een stuk westelijker dan de huidige Tilburgseweg, liep achter Villa Blanca door, en doorkruiste de ‘Katsbogte’. Bij de verhoogde aanleg van de A58 is ook een  verbindings-stuk verloren gegaan. Deze herdgang maakte ook onderdeel uit van een landgoed. In 1315 wordt al van ‘Goet Ter Venne’ gesproken.

De andere herdgang van Goirle had ook weer een oud landgoed als ontstaansgeschiedenis. ‘Het Goet Ten Loe’ in Abcoven en duikt in 1312 voor het eerst in de archieven op. De belangrijkste herdgang evenwel, lag op de plek bij de St Jan’s kerk. Hier stond een oude Linde waar recht werd gesproken Op deze plek stond naast een lindeboom ook een kerk, of een kapel die waarschijnlijk rond het jaar 800 al in gebruik was. Het is daarmee de alleroudste kerk van geheel Tilburg. Bovendien verklaart de aanwezigheid van een aparte kerk de zelfstandigheid van Goirle ten opzichte van Tilburg, waar pas later op ’t Heike of bij het Hagelkruis een eigen kerk werd gesticht.  Maar qua historie zowel pastoraal als politiek kunnen Goirle en Tilburg tot één gebied gerekend worden.

Ligging

Goirle-Kaart-van-Zijnen-1000De herdgang van Goirle is aan de westkant omsloten door de Oude Leij oftewel De Donge. Deze rivier is al eeuwenlang de grens-rivier aan de westkant van Tilburg. Bovendien is het de grens met het bisdom van Breda, dat in het verleden onder ander bestuur stond. Aan de oostkant is de Nieuwe Leij de begrenzing met de voormalige heerlijkheid van Hilvarenbeek. Die grens vormt zich al bij de kerk.  De noordelijke grens met de herdgangen van het Laar, Korvel, Oerle en Broekhoven is de voormalige beek ‘De Katsbogte’. Die ontsprong op de noordelijke kant van de Regte Heide en stroomde in oostelijke richting ten zuiden van de huidige A58 richting de Nieuwe Leij, in Broekhoven bij het St Elisabeth Ziekenhuis. De zuidelijke begrenzing vormt de Oude Leij, de Poppelse Leij doorlopend tot aan de grens met België.

Korte Geschiedenis.

Met de Regte Heide en zijn grafheuvels in de nabijheid en de nederzettingen in de Katsbogte is Goirle omringd door eeuwenoude historie. Goirle ligt op een verhoogde zandrug die vanaf de Regte Heide oostwaarts doorliep tot aan de Nieuwe Leij. Daarmee kent Goirle net zo’n bewogen geschiedenis als Korvel. De allereerste vermeldingen in het archief stammen uit het begin van de 14e eeuw, met de domeingoederen ‘Ter Venne’ en het Goed Ten Loe in Abcoven. Belangrijkste punt is waarschijnlijk de kerk of kapel van Goirle. Cees Robben heeft onderzoek naar  de geschiedenis en de ouderdom gedaan.

“Bij de stichting van een parochie wordt de kerk gesteld onder de bescherming van een heilige. In verschillende landen hebben deskundigen de zogenaamde ‘Heiligenlijsten’ samgengesteld. Dat zijn verzamelingen van heilige-namen, die in een bepaalde tijd en streek in trek waren voor wat de naamgeving aan de kerk betreft.

Bij de bouw van de kerk in 1896 werd de oude St Janskerk uit 1450 afgebroken. Op 15 meter van de toren vond men de fundamenten van een oudere kerk of kapel, groot circa 12 meter bij 6 meter. Deze oudere kerk had geen kruisvorm en architect J Cuipers, de ontwerper en bouwer van de huidige kerk, gaf als zijn stellige mening te kennen, dat deze fundamenten moesten dateren uit plusminus 1100. Aan dit kerkje, dat al in steen was opgetrokken, zijn zeker al enkele houten kerkjes voorafgegaan. Meestal werd de eerste bidplaats uit klei opgetrokken, verstevigd met fistelwerk. Het is niet vermetel aan de hand van deze archeologische vondst de oprichting van de eerste Goirlese kapel te stellen op enkele eeuwen voor 1100, voor de laat-Karolingische tijd dus.

Het derde punt is de toponiem ‘Hagelkruis”  Zie hieronder.

De  Hagelkruizen

HagelkruizenZoals gezien bij de herdgang van Veldhoven staat er een Hagelkruis in Tilburg. Een hagelkruis dankt zijn naam aan ‘Haga’, een oud runeteken dat de vorm van een kruis heeft. Meestal staan deze kruizen op plekken waar een grens-steen heeft gestaan, die meestal door de Romeinen werden neergezet. Die diende als uitgangspunt voor landmeting en de bepaling van eigendom.  Nu kent Goirle ook zo’n voormalig Hagelkruis. Op de plek ten oosten van de Maria Boodschapkerk, langs de Tilburgseweg. Er zijn daar vijf grote Dolia’s gevonden (romeinse aarden vaten).

Deze twee hagelkruizen staan ongeveer twee mijl (3.8 kilometer) van elkaar en bijna in een kaarsrechte lijn van noord naar zuid. Frappant is ook dat kerk van Goirle zich ook op deze denkbeeldige lijn ten zuiden bevindt. Bij het Tilburgse hagelkruis stond waarschijnlijk ook een kerk, ‘die Bedbuer’ genaamd (ontstaan uit het germaans uit de woorden ‘bido (gebed) en ‘burja’ (keet, hok of schuur).  De kerk op deze plek bestond al zeker in 1230, en zo goed als zeker door Giselbert 1 van Tilborch gebouwd. Het land is lang in bezit van de kerk geweest, en op de splitsing bij de kerk stond eeuwenlang ook een Tiendpaal.

Naamsverklaring

De naam Goirle is al oud en stamt van de woorden ‘Goor’ (laagland /moeras) en ‘Loo’ (Bos of open plek in het bos) die tesamen Goorloo en langzaam Goirle zijn geworden.

Herinneringen en anekdotes over Goirle

Jan Hoogendoorn verhaalt over vroegere tijden in zijn artikel ‘Die Goede oude tijd’

“Er wordt verteld dat aan het begin van onze eeuw een tachtigjarige Goirlenaar op sterven lag. De pastoor had hem voorzien van de laatste sacramenten en troost hem met de woorden: “Ge moogt toch wel in ieder geval op een schoon en lang leven terugzien”. “Dè kan wel zèèn, meneer pastoor” zegt de stervende, “Mar brééd hek ’t nie gehad”. Dit antwoord is typerend voor de gehele Goirlese bevolking gedurende die negentiende eeuw, want zowel voor de boeren als voor de wevers was het van de vroege morgen tot de late avond hard werken geblazen om het hoofd boven water te houden. De in 1973 overleden negenennegentig jarige Peer van Iersel drukte dit zeer plastisch uit in zijn gezegde: “Ik zèè op ‘ne zondag geboren, omdè ons moeder dur de week ginne tèèd hô”. Armoe was troef en schraalhannes was de keukenmeester.

Onze Goirlese boeren, voor het merendeel pachters, zaten met problemen die een gevolg waren van de structuur van onze zandige bodem. Het gezegde: “als de boeren in Goirle een pier ontdekken, leggen ze die aan de ketting”, wijst op de schrale grond en zijn geringe opbrengsten. Er waren per slot van rekening maar twee gewassen die op de Goirlese dekzanden, mits goed bemest, floreerden, namelijk, rogge en aardappels. De benodigde mest moest geproduceerd worden door het vee en vandaar dat dit zowel ’s zomers als ’s winters gestald werd. Hoe meer runderen, hoe meer mest dus; het aantal runderen was echter aan grenzen gebonden. Het aantal koeien in de potstallen was afhankelijk van de hooilanden, de zogenaamde beemden, want die moesten het hoofdbestanddeel van het voer voor de winter leveren. Die beemden waren elzenbroeken langs de beken die tot grasland ontgonnen waren. Het waren echter geen weilanden, want de afwatering was zodanig slecht dat de grond te nat bleef en men er dus het vee niet op kon laten grazen. Het vee zou in de kortst mogelijke tijd de zoden vertrapt hebben, en dus werden ze uitsluitend als hooilanden gebruikt.

Nu was Goirle niet erg rijk gezegend met die beemden, en hoe minder beemden, hoe minder hooi, dus minder vee, hoe minder bemest bouwland en dus minder voedsel voor minder mensen. Geen wonder dat de boeren ter aanvulling van hun veestapel schapen hielden die uit het oogpunt van arbeidseconomie in een gemeenschappelijke stal werden ondergebracht. De naam ‘Herstallen’ herinnert ons daar nog aan. Nog minder moet het ons verwonderen dat onze Goirlese boeren graslanden in de polders rond Waalwijk, onder andere in Besoyen pachtten en daar dan gezamenlijk heentrokken; eerst om te maaien en te hooien en later om het hooi op te halen. Ze waren daarbij dagen onderweg en soms wekenlang van huis.

Ook met het stro, als strooisel voor koe en schaap, moest men zuinig omspringen en daarom werd dit aangevuld met heiplaggen en zand. Maar het onvermijdelijke gevolg hiervan was dat door de bemesting de akker elk jaar met 1 millimeter werd opgehoogd. Daarbij kwam nog dat de gronden belast waren met cijnzen en tienden. Die tienden waren heffingen van een tiende deel van de oogst ten behoeve van de kerk, pastoor en armen. Dat was niet gering maar erger was, dat door usurpatie deze belastingen geheel of ten dele waren overgegaan in handen van niet-gerechtigden en er dus de dorpsgemeenschap geen baat bij had.”
Noot ) Alle cursiveringen zijn verhalen die (ten dele) gepubliceerd zijn in het boekje ‘Goirle’ uit 1975.

het-jaar-013_blauw_rood_RGBAlle artikelen van de herdgangen en de links op een rijtje

Geef een reactie